L'anatomie du chien : du squelette aux sens
Anatomie du chien
Les chiens appartiennent à la classe des mammifères. Cela signifie que, comme chez les êtres humains, les petits naissent déjà formés et sont allaités par la femelle, qui prendra soin d'eux jusqu'à ce qu'ils soient autonomes.
De même, les chiens sont des animaux omnivores, ce qui signifie qu'ils nécessitent un régime alimentaire composé de viande et/ou de légumes. À l'état sauvage, les chiens et le groupe des canidés auquel ils appartiennent, sont des prédateurs qui, la plupart du temps, chassent en meute pour assurer la nourriture du groupe. Pour les animaux vivant en meute, le langage du corps représente un moyen de communication majeur. Ainsi, l'anatomie du chien est-elle adaptée à la chasse et à la vie en meute.
Le squelette
- Constitue la structure interne qui permet le maintien du corps, notamment la colonne vertébrale, les membres postérieurs et les pattes antérieures.
- Assure la protection des organes internes sensibles. Le squelette protège le cerveau et d'autres organes sensoriels tels que les yeux. Le bassin protège les organes situés dans le bas de l'abdomen, comme l'utérus par exemple. Les vertèbres (la colonne vertébrale) protègent les nerfs formant la moelle épinière. Les côtes protègent tous les organes situés à l'intérieur de la cage thoracique, notamment le coeur et les poumons.
- Le squelette protège le cerveau et d'autres organes sensoriels tels que les yeux.
- Le bassin protège les organes situés dans le bas de l'abdomen, comme l'utérus par exemple.
- Les vertèbres (la colonne vertébrale) protègent les nerfs formant la moelle épinière.
- Les côtes protègent tous les organes situés à l'intérieur de la cage thoracique, notamment le coeur et les poumons.
- Permet le mouvement lorsque les muscles entourant les os et les articulations se contractent, les os se mettent en mouvement et les articulations fléchissent. La force exercée par les muscles des membres postérieurs du chien lui permet de faire des sauts en hauteur et de chasser ses proies.
- Produit des globules.
- Stocke les minéraux importants comme le calcium et le phosphore.
- Le squelette protège le cerveau et d'autres organes sensoriels tels que les yeux.
- Le bassin protège les organes situés dans le bas de l'abdomen, comme l'utérus par exemple.
- Les vertèbres (la colonne vertébrale) protègent les nerfs formant la moelle épinière.
- Les côtes protègent tous les organes situés à l'intérieur de la cage thoracique, notamment le coeur et les poumons.
Bien que les chiens possèdent environ le même nombre d'os que l'homme, ceux-ci sont agencés différemment et ont une fonction spécifique adaptée au besoin des prédateurs. La force de leurs membres et la puissance des mâchoires leur permettent de chasser des proies, tandis que la queue assure le maintien de l'équilibre et permet au chien de communiquer.
La peau
La peau est en réalité le plus grand organe du corps des animaux. La fonction essentielle de la peau est de protéger le corps des infections, des blessures physiques et d'empêcher la déperdition d'eau et de chaleur.
La peau du chien est recouverte de poils, bien que certaines races naissent glabres. Les poils assurent également une fonction thermorégulatrice du corps et protègent la peau du chien des agressions extérieures. D'autre part, en présence d'une menace, les poils se hérissent et donnent au chien une apparence plus grande.
Certaines parties de la peau ou du pelage ont évolué afin de pouvoir s'adapter à des fonctions spécifiques.
- Les pattes sont couvertes de coussinets de peau plus épaisse qu'en d'autres endroits du corps.
- Les moustaches sont plus longues et plus épaisses que les poils qui recouvrent le corps, et sont extrêmement sensibles au toucher. Elles sont situées sur la gueule mais également en d'autres endroits du corps et fournissent aux chiens des indications sur le milieu environnant.
Les sens
Honden hebben een zeer goed ontwikkeld gehoor en kunnen klanken waarnemen die het menselijke oor niet kunnen horen. Toch hebben sommige rassen nog een fijner gehoor dan andere rassen. De vorm en de oriëntatie van de oren van de hond verschillen afhankelijk van de specifieke kenmerken van het ras. Wolven, waarvan wordt verondersteld dat ze de voorouders van honden zijn, hebben relatief grote oren die geen cirkelvormige bewegingen maken. Hierdoor kunnen ze heel precies detecteren waar een zeer zwak geluid vandaan komt. Oren, zoals de hersenen, zorgen voor het behoud van het evenwicht.
Het gezichtsvermogen van een hond is bijzonder goed aangepast aan het jagen op snelle en kleine prooien. Het gezichtsveld varieert afhankelijk van het ras. De windhond bijvoorbeeld heeft een veel breder gezichtsveld dan een pekinees van wie de ogen zich vooraan en dieper in de oogkas bevinden. Hoewel algemeen wordt aangenomen dat honden alleen in zwart en wit kunnen zien, lijken recente hypothesen dit te weerleggen. De structuur van hun ogen en hun aangeboren functie van dagroofdieren hebben veel deskundigen doen concluderen dat honden wel een gezichtsvermogen met kleuren moeten hebben, hoewel ze bepaalde kleuren wellicht gemakkelijker kunnen onderscheiden dan andere. Gedragstesten hebben dan weer aangetoond dat honden gevoeliger waren voor rood en dat ze in staat waren om een onderscheid te maken tussen groen en geel.
De reukzin speelt een zeer belangrijke rol voor de hond en is bij hem zeer sterk ontwikkeld, veel sterker dan bij de mens. De hond gebruikt zijn reukzin voor verschillende doeleinden, met name om zijn territorium af te bakenen, andere dieren te herkennen en met andere honden te communiceren. Geuren worden opgespoord door de zenuwuiteinden in de neusgaten en worden vervolgens door de hersenen ontcijferd.
In vergelijking met de mens heeft de hond geen sterk ontwikkelde smaakzin. De tong is bedekt met smaakpapillen waarmee de hond zure, bittere, zoute en zoete smaken kan onderscheiden.
Via de luchtwegen wordt de lucht vervoerd die via de neusgaten het lichaam binnenkomen en in kleine zakjes in de longen (de longblaasjes) terechtkomen. Het verwarmt, filtert en brengt de lucht naar de longen, de plaats waar zuurstof die door het lichaam wordt geabsorbeerd, wordt uitgewisseld met kooldioxide die vervolgens wordt uitgeademd.
Het cardiovasculaire systeem is samengesteld uit het hart, aders, slagaders en andere kleinere bloedvaten. Dit systeem zorgt voor de bloedsomloop in het lichaam en vervoert zuurstof, voedingsstoffen, bloedcellen en afvalstoffen naar waar die nodig zijn. Het bloed heeft eveneens een warmteregulerende functie.
De belangrijkste functie van de urinewegen is de vochtbalans in het lichaam in stand houden en giftige stoffen verwijderen. De nieren filteren het bloed en verwijderen overtollig water en gifstoffen, die in de blaas worden opgeslagen totdat de hond urineert. De chemische elementen in de urine geven een geur af waarmee honden met elkaar communiceren.
Dankzij het spijsverteringsstelsel kan het lichaam voedsel opnemen door alle voedingsstoffen te splitsen en te absorberen. De voedingsmiddelen die niet kunnen worden verteerd en andere afvalstoffen worden vervolgens verwijderd uit het lichaam. De vertering begint al in de mond wanneer de honden op het voedsel beginnen te kauwen. Hun tanden zijn perfect aangepast aan hun functie als roofdieren: ze zijn scherp en kunnen hun prooi in stukken versnipperen. Als omnivoren maken honden ook gebruik van hun kiezen om op hun voedsel te kauwen.
Reuen hebben twee testikels. Bij een niet-gecastreerd mannetje dalen zij na ongeveer 8 tot 10 weken in het scrotum (de balzak) van de pup in. Bij volwassen honden bevinden de testikels zich tussen de achterpoten. Vrouwtjes zijn geslachtsrijp vanaf zes maanden en zijn alle 6 tot 12 maanden loops.
Het zenuwstelsel brengt informatie over tussen het lichaam en de hersenen via de zenuwen en het ruggenmerg. De hersenen beheren alle activiteiten van het lichaam, van de ademhaling tot de warmteregulatie.
Het endocriene systeem bestaat uit verschillende klieren die hormonen produceren. Hiertoe behoren met name de schildklier, de alvleesklier, de eierstokken en de testikels.